Gedichten die niet in de Verzamelde Gedichten staan
(omdat ze posthuum – en dus ongeautoriseerd – zijn verschenen.)
Uitgave van de Stichting Chr.J. van Geel
“Poëzie is een antwoord, zoals een maaltijd van meer dan een rauwe wortel een antwoord is op honger.”
Chr.J. van Geel
EENDEN
Kleumend op weg en nooit op reis
om wat ze lief is te bereiken,
zal je geen eend ooit om zien kijken.
Zij zetten sporen op het ijs.
Dierenalfabet
FAZANT GEZIEN
De fazant ontbreekt het aan armen,
hij heeft een cape van batik om,
zijn zwarte schone tenen warmen
zich aan stenen in de zon.
Id.
VLAAMSE GAAI
Kijk, één alleen als was hij met zijn allen
die spreeuwen schrik aanjaagt,
de mezen dwingt tussen de bessen in
de hagen.
Id.
GANZEN
De gans gaat voor de mens uit
in lichtend voorbeeld en
genie.
Ganzen doen alles samen,
samen en tegelijk.
Id.
GANS
Hij is door slapen ingevuld,
zijn oog betrekt de wacht van kijken,
wat ons onthutst is zijn gemak
van paus die op zijn eieren zit.
Id.
GANS
Een gans staat rechtop bij een boom,
oog hoger dan haar lijf geheven,
een veer scheef uit haar hermelijn
waait op, onnozele majesteit.
Id.
HAAN
Hij kraait zo diep en mannelijk
als dreef hij met zijn poten
stem uit grond, drift slaat
zijn kleingebleven vlerken uit.
Voor wie hij als hij kraait
zijn ogen sluit, voor wie hij juicht –
in verten gaan ze hem voorbij,
haar veren dicht gespreid.
Id.
HAAS
Een haas over een duister veld, omzoomd
door wat eens groen nu zonder weelde is,
een haas tolt als een veer om eigen as –
een flits van bont en bijna uitgewist,
een hoogtepunt zonder betekenis –
in wijde bogen als bezeten rond..
Een beeld als regen in het ruisen van
de zee alsof de branding blad bezat,
een hel fragment waarin het donker is.
Id.
HOND
Verstand kijkt om of het zijn baas
mist om mee uit te gaan.
Id.
OKTOBERKAUWEN
Het zich verplaatsen van
de kauwen in de bomen,
het dringend praten op
een tak om thuis te zijn.
Id.
KEVER
Een kever door de wind verlaten
verheft zich waar zijn tocht begint
om tegen stilte in te praten
waaruit zijn vliegen zoemen spint.
Id.
KWEEKVOGELS
Hun grote bek van jong sloeg dicht
en dwingend op één doel gericht
kwam schrander op niets toegespitst
hun neus in hun gezicht te staan.
Afkomstig uit een nest van streken,
de vogels die de struiken kweken
om er veel bessen uit te slaan.
Id.
ZWANENPAAR
Zij die bij dag niet witter zijn, zij slapen
nooit in het licht hun droom van witte pauw
maar in het donker als hun hals zich vouwt
in veren, als zij niet op vleugels gaan.
Zij werpen lussen schaduw op elkaar,
halsdun in hun aanhankelijk beschrijven,
in hun voor elke tijd bestemd vertoon
van drijvend boven overleven staan.
Uit: Vluchtige verhuizing
BIJEN
Als ik mij buk naar takken die ik raap,
naar honing die de grond van bloemen is,
ik die de tuin inloop, schrikken zij niet.
Verknocht als zij aan wat ze doen, verdiep
ik mij in wat ik breek, verzet hun zoemen
van bloem naar bloemen op begane grond.
Uit:Dierenalfabet
OOK IN HET KLEINSTE DAL
Ook in het kleinste dal
dansen de darrende bijen
tot in de minste bloem.
Id.
DIERGAARDE
Een leeg hok is het volst van kijken,
je turen blijft je langer bij
dan alle beesten die je zag.
Id.
DIER ZONDER DIER
Een strand bezaaid met schelpen
en zonder leeftijd, waar
niets groeit dan golven om
hun leegte uit te wissen.
Id
BOS VOL DUIVEN
Luidruchtig tussen bomen zijn zij
met een wat plomp vervoer druk in de weer,
hun grauwe veren kruien door het lover.
Zij zien de zee, zo dicht kwam bos nabij,
zo dun aan takken is wat hen van water scheidt,
zo dicht aan zee kropen de bomen.
Id.
VLUCHT DUIVEN
Ik stap over de schaduw van de bomen
en hoor de zee,
de duiven nemen waar ik niet kan komen
mijn vluchten mee.
Zij nemen ruisen over,
klapwieken luider dan de zee.
Id.
EEKHOORN
Zij rent de bomen binnen,
houdt voeling met de stam,
hoedt ruimte in haar takken
en springt uit zicht in loop
die haar gedachten nam.
Id.
EEKHOORN
Zij rent het liggen binnen van het ruisen
en zwiept haar lichaam door het hoogste groen,
een sprong uit zicht door takken die zich reiken.
Zij is niet waar zij komen kan, houdt voeling
zoals het wankelst blad in ruimte zich,
zoals een tak aan stam, klemt aan een tak.
Id.
EEKHOORN
In tegenlicht het mooist,
boog tussen haren
die stilzit in de zon.
Id.
WOERD
Hoe dwingend, hoe meewarig,
geen beest spreekt overtuigender
dan in de nacht een eend
die kwaakt.
Id.
CONDOR
Spiedend op vleugels op drijfveren drift
ziet hij niets dan verdriet
als rouw hem onthardt.
Maar steeds
schuift zich prooi tussen hem
en de grond.
Id.
GEKOOIDE CONDOR
Hij ziet de wolken door wat hem
belet zijn vleugels uit te slaan.
Hij oefent op begane grond
zijn scherpe klauwen in het zand
en slaat zijn nagels in een tak
die dood, dwars door zijn kooi, ontveld
zijn dienst aanbiedt van een voor hem
gestorvene die bij hem woont.
Id.
PRIMA VERA
En ongeregeld in de takken
is wat zich aandient in de mist,
het eerste groen dat zich komt wreken
op het verlangen naar gezicht.
Uit: Vluchtige verhuizing
OMRINGD DOOR..
Omringd door mensen staan de bomen
die ze op afstand om zich houden
als blad dat valt: liever eenzaam
ontdaan dan niet aan ze ontkomen.
Uit: id.
TERUG
Alles wat ik pas had
heb ik allang niet meer.
Ik wil teruggaan naar
de zwanen, trots te water
en roeien naar de oever
met opgezette veren,
gebogen en gefronst
mijn woede botgevierd.
Uit: id.
BLAD
Ik hoorde een dor blad
zich in zijn rol vertellen
en alle plotseling over
de breedte van het pad,
zo licht van stof, verschoven
de warmte van de zon.
Hun nerven, bloot, bewogen,
nog voor ik zien kon, al
niet meer – ik miste hun
ontsnappen in het gras,
stil lag hun wentelen,
dood in het eerste groen.
Uit: id.
BOOM OM
De met een open oog gevallen boom,
donker van regen uit omzien getild,
zijn tak beklemd, de honger ongestild,
ligt waar hij viel, ruist in zijn kroon.
Uit: id.
IK BEN…
Ik ben in beesten opgesomd
om weerklank die op vleugels gaat.
Geen rust is ooit geheel voltooid
dan die niet afziet van de vlucht.
uit:id.
BIJ EEN OMGEWAAIDE BOOM
Een boom herhaalt zijn zucht voor wie
hem omgevallen ziet, hij zwijgt,
blijft blaren sturen naar geruis.
De buitenkant ligt in de dood
waar schaduw zon om water vraagt
onvindbaar in het zomergras.
Zijn laatste adem overstemt
wat ooit in bomen ruisen zal,
wat hij met takken trok uit wind,
de rechte zucht waarmee hij viel.
uit:id.
URTICA
Geringer gading geeft zijn grond
van opgewektheid bloot.
Hij is de vlieg onder de planten
en sterker dan de wind.
Geen trekt hem poten uit,
hij steekt, hij heeft te warme handen.
Rechtop in schaduw en in zonlicht
groeit hij geringer gading dicht.
uit:id.
ST. JACOBSKRUISKRUID
Als snoerde het de buikriem dicht,
een als een steen gezette bloem
waar geel gewiegde rupsen komen.
Als kind al zag ik stengels die
geen bloemen duldden, was ik in
de stralen die vanuit het hart
ontbreken in het ruige kruid,
in het benauwde van beklemde
bloei verdiept.
Uit: id.
BOOM OM
De boom moet om, pas dan zijn wij
zo vrij als vogels in de lucht.
Niets zal er, niets dan lucht te zien,
geen blad op wind te horen zijn.
Uit: id.
VERTAKT VAN…
Vertakt van ongeduld
kent hout maar een verlangen
zien liggen wat het voortbracht,
geen blad mag blijven hangen.
Uit: id.
AVOND
Met duizend takken buiten
alleen met avond, met
wat koert, vergaat op blad
na blad het licht dat dooft.
In strijklicht hangt, in zwijgen
wat door de takken schoof,
het druk vervoer van stilte.
uit:id.
BOSRAND
Hier waar het veld al zichtbaar aan de bomen is,
de stammen naar de rand toe lager gaan vertakken
om duisternis, om meer houvast tegen de wind,
hier is het licht het verst, valt het door gaten
uit het open veld waar niets dan kort kruid groeit, het tilt
de wolken vrij, het zet tot bloeien aan en het verdrijft.
Hier strijkt de gloed zich licht, het bos zich glad
dat bij de laatste boom de grond verlaat
en neemt zich uit zijn druk of kreupelbos
aan bos een serre bouwt, oase van
verbintenis. / Betreedt hout hout – terug –
dan fronst het hout, herademing beschut.
id.
PAD
Het in de schemering van oppervlak
in verder strekkende betekenis
verschuiven. Steenslag in de grond gegrift.
De korrels die door zand tot stof verhuizen
tot fijner gruis op reis vertrapt in drift.
id.
BLAD
Door niets bewogen krimpt
het laatste blad vergeefs
terug tot knop, het wil
weer in de tak en valt.
Geen blad valt ooit omhoog
geordend als het hing.
Naar tak is blad op weg,
zijn val liet het in leven.
id.
VLIEG
Een web, hij trekt de draad
als deken om zich heen
en slaapt het rag vol dauw,
gevangen edelsteen.
Hij zweet, hij smeedt zijn huis
vol diamanten om
tot puin dat aan hem hangt
zolang hij vliegt in droom.
id.
NAJAAR
Zij voelen koud op stille banden.
Wie met een wagen bomen kruit
voert niet te tillen stilte aan.
id.
HALFDODE BOOM
Doordrongen van zijn lange staan
spant hij vermoeid een zuinig blad
van dorgenegen dunne nerven
op wat zich groen nooit openvouwt.
id.
DE BEGROEIDEN
Hardnekkig trekken zij, beklemd,
het klimop over hun dood blad
omhoog dat groen en ongestorven
in ranken naar beneden hangt.
Zij zijn de onverwachten die
de wind niet kan ontbloten, die
zich niet ontdoen en snakken leeg
te ruisen, kaal, niet eeuwig groen.
id.
HET IS ALSOF
Het is alsof de dingen die gebeuren
volmaakter zich aan ons voltrokken toen
wij heler onverbloemd beschikbaar waren.
Id.
HET ENIGE PROTEST
Het enige protest is doelloos zijn,
juist als een nieuw bedoelen zich verbeeldt.
Stijf en ineengekrompen zit het beest
omringd door wat hem overkomen is.
Id
ABEELTJES
Zij staan als wie zijn hand ophoudt
niet hoger dan een kind. Het sneeuwt.
Het lange staan van kleine bomen
waar weer en wind de hand in had,
het is wat ze is overkomen
hun levenslange bedelpad.
id.




