In de wolken van de dag drijft, groots
de rust voorbij van een gestorven
hoofd. Of slaapt het? Nee, het is dood, want
op zijn snelle tocht ontbindt het tot
een vormeloze hoop. De wind is
oost, het wordt op zee begraven. In de
avond smeult de aarde, nevel
stijgt op waar vuur is ingezonken.
Traag breidt het zich uit naar steden, waar
het licht zich, als aan fronten, heeft
opgehoopt. Een trein, een kleine slang
of glimworm, draagt zijn lichtsegmenten
door de nacht. Vuurvliegen, door de gloed
van landingsbanen aangetrokken
dalen als stippen naar de lege
velden met machines af en op
de stille vloer van een verlaten
oceaan droomt het verkiezeld
organisme van de sprong, de val, naar
de twee helixen van het bestaan.
Gedicht 21 uit Een Wildernis van Verbindingen

10 Responses to GROOTS