In uw verlengde afwezigheid, staat u mij
gebruik van aarde toe, mij die uitgaat
van enige opbrengst van investering. Ik moet het mislukken
melden van mijn gunning, hoofdzakelijk
wat betreft de tomatenplanten.
Ik denk dat ik niet aangemoedigd moet worden om tomaten
te kweken. Of, indien wel, dan zou u de zware regens
moeten binnenhouden, de koude nachten die hier
zo vaak langskomen, terwijl andere streken
twaalf weken zomer krijgen. Dit alles
valt onder u; aan de andere kant:
ik plantte de zaden, ik zag de eerste scheuten
zich als vleugels uit de grond scheuren, en het was mijn hart
dat brak door de meeldauw, de zwarte vlek die zich zo snel
vermenigvuldigde in de rijen. Ik betwijfel
of u een hart hebt, in onze opvatting van
die term. U die geen onderscheid maakt
tussen de doden en de levenden, die dientengevolge
immuun bent voor duiding, u mag dan niet weten
onder hoeveel kwelling wij gebukt gaan, het bevlekte blad,
de rode bladeren van de esdoorn die zelfs al
in augustus vallen, in een vroeg donker – ik ben verantwoordelijk
voor al deze stengels.
Gedicht: Louise Glück, The Wild Iris
Vertaling: Elly de Waard

5 Responses to VESPERS / AVONDZANG