DE BOEREN EN HET ‘KERELSLIED’

 

De wrijving tussen de stad en het platteland is er een van alle tijden.
Daar is hier in de lage landen een mooi voorbeeld van: ‘Het Kerelslied’ dat op naam staat van de dichter Gerbrandt Adriaanszoon Brederode, maar waarschijnlijk nog iets ouder is. In elk geval dateert het van het begin van de 17de eeuw. Het is een scheldkannonade op de smerige boer, zijn slecht geklede vrouw, haar gelapte schoenen, de hompen zwart brood die hij naar binnen schrokt en voor minder dan ‘ophangen die kerels’, doet de auteur het niet. Begrijp mij goed: dit was een ‘boertig lied’, wat betekent dat er toen enorm om gelachen werd.
Het werd gezongen (de muziek ervan is ook nog bekend) en ik stel mij zo voor dat het in de Amsterdamse kroegen van de Gouden Eeuw bij de pinten bier de feestvreugde danig verhoogde. Brederode was op en top een hoofdstedeling.
Het gedicht telt vele coupletten en ik ben er nog niet in geslaagd om die allemaal te lezen, laat staan te ontcijferen. ‘Kerel’ was in elk geval de vaste, denigrerende naam voor de boer.
Het is interessant dat de betekenis van dit woord door de eeuwen heen een veel positievere lading heeft gekregen!
Hieronder het eerste couplet.

 

Wi willen van den kerels zinghen
Si syn van quader aert
Si willen de ruters dwinghen  *)
Si draghen enen langhen baert
Haer cleedren die syn al ontnait  **)
Een hoedekyn up haer hooft ghecapt
Tcaproen staat al verdrayt
Haer cousen ende haer scoen ghelapt

refrein:
Wrongelen, wey, broot ende caes
Dat heit hi al den dag
Daer omme es de kerel so daes
Hi hetes meer dan hys mach

 

*) De ruiters ‘die te paard gaan’ (meest de edelen) zijn de schrik van de boer omdat ze vaak dwars door het koren en de aanplant rijden.
**) Met ‘ontnait’ is bedoeld dat haar kleren gescheurd zijn en uit elkaar hangen

Dit bericht is geplaatst in Algemeen. Bookmark de permalink.

2 Responses to DE BOEREN EN HET ‘KERELSLIED’