Geheimzinnig is het laantje in de schemering,
de lucht is helder en naar het westen
purperachtig, een nieuwe maan schijnt
door het zwarte blad van bomen
over mij en uit de huizen komen
strepen en vlakken licht.
Ook van onder de bogen
van hun verzonken voordeuren
straalt licht. De vrouw met de gouden ogen –
die zo van gedichten houdt, een
stewardess is zij op verre lijnen –
staat rustig in het schijnen
van haar keukenlamp over
haar aanrecht gebogen.
Uit: Onvoltooiing