
Ik hoorde hoe de taal
door de mond van deze
vreemdelingen spoelde
als een nu eens heldere
dan weer troebele
rivier, ik hoorde aan
de bochten in hun stem
hoe zij bedoelde te
zijn, de taal, die dan weer
als een beek was, klaterend
door vrouwenkelen en hoe
de tong haar droeg
en hoe zij murmelend
of trillend in een oude
mond bleef steken of in
een baard, een struikgewas
dat in het water hing, een
wier; in kerken
vloeide zij plotseling
door vele kelen in
enen, in een kalme
brede stroom van
gelijkluidendheid om dan
te haperen in een huig
door schoonheid of door
droefheid aangegrepen;
niet afgeleid door
haar betekenen
kon ik haar loop herkennen
in haar spreken en haar
beweging volgen in
de ingewikkeldheden
van waarlangs zij
spoelt, de taal, valuta
van de geest, ruilmiddel
van gedachten, de pasmunt
van de woorden stroomt
uit op de drift van ons
gemoed
Gedicht: Elly de Waard, Eenzang Twee
2 Responses to OVER DE TAAL