Drie dames, wit als schuim
spoedden zich door de golven
haar haren wapperend
in de wind, waadden zij
tegen de stroming in
en voor zij rond een bocht
uit het zicht verdwenen
(even plotseling haast als
zij waren verschenen
je kon je zelfs afvragen
of zij er waren geweest – )
hadden de krekels
bij haar naderen steeds
even gezwegen, maar
de alomtegenwoordigheid
van hun hameren
was er nooit minder om
geweest; en gaandeweg
groeide weer het idee
dat zij het waren
die de hitte door de dag
heen loodsten en de dagen
door de hitte en aan
dit alles voegde zich
terwijl de druiven rijpten
in de schaduw van
hun groen nu ook een
minuscule steenhouwer toe
met zijn geluid van een
heel zenuwachtig
horloge
Gedicht: Elly de Waard, Eenzang Twee
Foto: Hank Dussen, Witte wieven