GIJ EERSTELING / J. H. LEOPOLD

 

GIJ, eersteling, hebt neergezien
in mijne ziel; een dicht gehouwen
mensenbestaan lag te aanschouwen,
voor u ook voor het eerst misschien.
Ik heb gezien een smartelijk begeven,
ontsterven al achter de buitenschijn,
verlatenheid en een hooghartig streven
eenzamer dan de eenzame te zijn.

Gij hebt geluisterd naar de taal
van mijn gedachten; wat de velen
in kronkelzinnen dicht verhelen,
werd u verstaanbaar deze maal.
Ik heb vernomen woorden van hovaarding,
ruilend met kreten van verworpenheid,
van zelfverheffing en van zelfontwaarding,
de wanhoop en verloren wisselstrijd.

En dit, wat duister in mij leeft,
mij zelven vreemd en toch mijn eigen,
wel zal uw mond het niet verzwijgen,
nu zij eenmaal gesproken heeft.
Ik ken de grondslag van geheel uw wezen,
weet dat uws levens rijke werken tracht,
dat het aan één mag weggegeven wezen,
ééne, onverschenene, ademloos gewacht.

 

Gedicht: J.H.Leopold
Beeld: Jan Toorop, Fatality

 

 

Geplaatst in Algemeen | 5 reacties

OVER DROMEN

 

 

Hebben dromen een bron?
Nee, zij stromen voorbij
hun gang is een cirkeling
ingekeerde vloeiingskring;
soms doen zij pleisterplaatsen aan
spreiden zich uit en laten
zich lezen – zich ondergaan;

een god ben ik van hun
zelfstandige schepping, zich
los van mij vormend naar
onbekende bewetting

een hulpeloze god
zijn schepping vliegt hem aan

 

 

Gedicht: Elly de Waard, Van Cadmium Lekken de Bossen
Beeld:  Silhouette-Forest

Geplaatst in Van Cadmium Lekken de Bossen | 1 reactie

OP HET VOGELWATER

 

Als een ruiter te paard op het hoogste dak
Zie ik bliksems kaatsen in het water
Op het platte dak, de goten kraken,
Slokken en gutsen, klokken, gulpen
En verslikken zich in water, water.

Hagels hardste korrels liggen tussen afgeranselde
Bloemen. Het gras is een smeltend stromen
Van ijs en water dat zich met geweld
Een loop baant naar onder de bomen.
Alle ramen zijn beslagen en o de verrukking

Van de verfrissing om met schone kleren
En droge voeten aan tafel te zitten
Terwijl de goten – het water druppelt als honing
Door hun kelen – allengs gaan zingen
En het langzaam stiller wordt.

Een damp wordt op het veld geboren,
De aarde ligt er nat en glooiend
Onder en voldaan, het is witte nacht.
Een vliegtuig zakt behoedzaam,
Met iets zoekend, iets ontroerends,

Uit de wolken naar de haven
Waar zijn lading, peinzend aan het raam,
De laatste koffie gedronken –
‘Houdt op te roken, gordt uw riemen aan’ -,
Zo zacht en stil als veren kan gelost.

Onhandig als een hommel vliegt het,
Onder de stijve vleugels zijn de lichten aan.
Verweg spant de bliksem zijn grillige draden,
Elk toeval tot zijn bestemming verklarend.
Zijn snelle verbindingen flitsen nog na.

 

Gedicht: Elly de Waard: Strofen

 

Geplaatst in Strofen | 1 reactie

VAN DE FINSE GOLF / TERUG NAAR MOSKOU // BIOGRAFISCHE NOTITIES 5.2

 

Op de terugtocht van het kerkhof, waar wij het graf van de grote dichteres Anna Achmatova bezocht hadden, en vol van de daarbijbehorende indrukken stond Jennny en mij nog een verrassing te wachten, waarvan wij uit veiligheidsoverwegingen niet eerder op de hoogte waren gebracht.
Het bleek dat Kees een afspraak had met de moeder van een bekende Russische dissident, die in Komarovo woonde. De dissident zat ondergedoken en kennelijk was Kees in de positie van boodschapper. ‘Andere Cees’, zoals ik hem voor het gemak noemde, vergezelde hem. Beide Kezen waren al vaker in Rusland geweest.
Aan Jenny en mij werd gevraagd of wij vanaf het station de weg over een hoog duin naar zee wilden volgen dan zouden we anderhalf uur later elkaar weer op het stationnetje treffen om naar Leningrad terug te treinen.

En zo kwamen Jenny en ik terecht aan het volkomen verlaten strand aan de Finse Golf, en waarvandaan je, denk ik, bij helder weer de kust van Finland zou kunnen zien. Het strand dat op het schilderij van Ivan Shiskin bij mij zo’n schok van herkenning teweeg bracht. (Zie hiervoor het vorige bericht: “Het Strand aan de Finse Golf”)

Het was januari en koud en de weg naar het strand was zo’n half uur lopen geweest, dus na een half uur aan dit bijzondere en verre strand aan de rand van Europa vingen wij de terugtocht weer aan.

Behalve de enkele bezoekers die van het graf van Achmatova terugkeerden en die wij waren tegen gekomen hadden wij in feite in het hele dorp, noch op het uitgestrekte kerkhof ook maar iemand gezien, en hetzelfde kon gezegd worden van onze wandeling naar de Finse Golf.

Vandaar dat het ons erg verbaasde dat wij op de terugtocht bij het beklimmen van de heuvel naar het dorp in de verte iemand met tamelijk gezwinde pas op ons af zagen komen. Sterker nog, naarmate de kleine, enigszins gedrongen gestalte van een man ons naderde begon deze plotseling te gebaren en nog dichterbij gekomen bleek zijn begroeting wel degelijk voor mij bedoeld te zijn want ook op harteljjke en zelfs enthousiaste toon bereikten mij onverstaanbare uitroepen. Ik kreeg de stellige indruk dat hij mij voor een bekende aanzag en om zijn teleurstelling of eventuele schrik zo snel mogelijk te dempen of tegemoet te komen, riep ik hem het enige woord in het Russisch toe dat mij te binnen schoot: “Golanski, Golanski!” Ik ben een Nederlander! De man schrok inderdaad helaas toch nogal en vervolgens versnelde hij zijn pas nog eens flink om mij sneller voorbij te zijn en zich ijlings in de richting van het strand en uit ons zicht te begeven.
Wat was dat nu? vroeg Jenny, die zich zeer terzijde had opgehouden, stomverbaasd.
Zelf was ik niet minder verbaasd en zelfs ontdaan.
Wat had deze vriendelijk man al vanaf zo verre in mij gezien? Een familielid? Een verloren vriend? Deze vraag houdt mij nu eigenlijk nog altijd bezig.
Het was de wonderlijkste ontmoeting die ik ooit zomaar, aan de uitgestorven rand van Europa, aan het einde van de wereld, heb meegemaakt.

Daarna troffen wij op het stationnetje onze beide vrienden weer, die helemaal vol waren van het nieuws dat zij hadden gebracht aan en gekregen van de moeder van de dissident en daarover was natuurlijk, ook al was dat summier en geheim, meer te vertellen dan over de raadselachtige ‘verwant’ die mij in dit vreemde land meende herkend te hebben.
Niettemin heeft deze ontmoeting het gevoel van liefde voor de gewone eenvoudige Rus voor altijd in mij ontstoken.

**********

 

MOSKOU, bezoek aan de kring van overlevende literaire vrienden van Anna Achmatova en Nadjezjda Mandelstam.

 

Vanaf Petersburg namen wij de nachttrein naar Moskou. De trein die wij in de wandeling de Anna Karenina-trein noemden. Gezellig in een vierpersoons coupé en met een dame op de gang met een grote samowar die hete thee rond deelde.

In Moskou stond er een heel bijzonder bezoek voor ons op stapel.
Deze gebeurtenissen vonden lang geleden plaats, maar net als het strand van Komarovo, de apotheek, de wandeling naar het kerkhof en het graf van Achmatova zelf, staan enkele belevenissen in Moskou mij ook scherp in het geheugen gegrift.
In de eerste plaats het enorme gebouw dat geheel was opgedeeld in appartementen met hoge zolderingen en waarin toch voor de families die daar gestrand waren vanuit een vorig tijdperk maar weinig ruimte was. Ik gebruik hier met opzet het woord ‘gestrand’ omdat veel van deze mensen, zeker als ze een achtergrond in de kunst of de literatuur hadden een zwervend bestaan hadden geleid om uit de handen en de gevangenissen van Stalin te blijven.

Het gebouw beschikte over een grote houten lift, maar Kees had ons gezegd dat we ook in de lift beslist niet met elkaar mochten praten, zeker als er onverhoopt andere bewoners in zouden stappen, niet. Net als in het treintje naar Komarovo dus. Dat zou de mensen die wij gingen bezoeken in de problemen kunnen brengen.

Toen we dan eindelijk het appartement betraden waar ons bezoek zich ging afspelen merkte ik daar op hoe de zware, vermoedelijk uit families afkomstige meubelstukken en boekenkasten inderdaad nog maar weinig bewegingsruimte overlieten en het stemde me droef de geschiedenis van deze mensen mede af te kunnen lezen aan dat wat ze nog hadden weten te redden uit hun verleden en dat in deze appartementen zo nauwelijks thuis hoorde.

Nu eerst een korte uiteenzetting om ze historisch te plaatsen.
Net als in Europa – en met name ook Nederland – bloeide de Russische poëzie zeer in de eerste helft van de 20ste Eeuw. De vier grootste dichters waren Osip Mandelstam, Boris Pasternak, Marina Tsvetajeva en Anna Achmatova. Twee mannen en twee vrouwen, perfect verdeeld, en allemaal van dezelfde generatie, alle vier geboren zo’n tien jaar voor de wisseling van de 18de naar de 19de eeuw. Alle vier met zo enorm veel andere Russen slachtoffer van het vernietigende en kunstvijandige regime van de Sovjets.
Mandelstam bezweek in 1938 aan uitputting in een Goelagkamp in de buurt van Vladivostok. Papier en pen had hij niet tot zijn beschikking en zijn vrouw Nadjezjda heeft alle gedichten die hij toch maakte niet eens durven overschrijven, ze vertrouwde haar herinnering meer dan ‘papier’ dat te gevaarlijk was – het kon gevonden en verraden worden – en leerde zijn hele oeuvre uit haar hoofd. Het is aan haar te danken dat zijn werk überhaupt heeft overleefd en naar het westen is gesmokkeld; evenals haar memoires.
Het leven van Marina Tsvetajeva is al even tragisch. Nadat ze naar Parijs was gevlucht voor de Sovjets kwam ze in 1939 toch weer terug naar Rusland, wellicht vanwege de oorlogsdreiging in Europa. In augustus 1941 maakte zij een einde aan haar leven door zich op te hangen. Zonen en echtgenoten waren al gedood of in kampen.
Pasternak en Achmatova leefden van dit viertal het langst. Respectievelijk tot 1960 en 1966.
Gelukkig hebben deze beiden nog iets van een kentering meegemaakt. Gorbatsjov heeft in elk geval de Nobelprijs voor Pasternak uiteindelijk – beter postuum dan nooit! – laten toekennen.
De memoires van Nadjezjda Mandelstam werden door Kees Verheul in 1970 vanuit de Sovjet Unie naar Nederland gesmokkeld. Vandaar begonnen ze hun zegetocht over de hele wereld. Vandaar ook dat ze in 1971 en 1973 al vertaald en al, in twee delen werden uitgegeven door G.A. Van Oorschot in Nederland.

De korte uiteenzetting is toch nog lang geworden, maar het op bezoek zijn zelf daar was natuurlijk al buitengewoon. Heel geanimeerd en ook vrolijk. We zaten met zo’n man of veertien aan tafel met voornamelijk dichters en de vrouwen van dichters. In Nederland had ik net via Kees Yossif Brodsky leren kennen en over hem ging het natuurlijk heel veel. Hij had immers kunnen ontsnappen aan het regime! Dat dat überhaupt in die jaren al mogelijk was, was eigenlijk al ongekend.
Er werd razendsnel gesproken aan tafel, voornamelijk in het Russisch natuurlijk, maar ook in het Engels en veel werd ook heel snel vertaald door Kees! Heel leuk was dat het gezelschap, toen het hoorde dat ik ook een dichter was, er op stond dat ik iets voor zou dragen en het taalverschil werd meteen opgelost door Kees, die vrijwel simultaan vertaalde wat ik las in het Nederlands! Wat een hoogtepunt om dat mee te mogen maken!
En dat deze dichters en dicht-liefhebbers aan mijn voorlezen konden horen, ook al was dat dan in het Nederlands, dat mijn gedichten muzikaliteit hebben.
Zeer bijzonder ook om een Russische lunch te hebben mogen meemaken en die te hebben mogen helpen besprenkelen met door ons mede uit vlieghavens meegenomen alcoholische aanbiedingen!

Tekst: Elly de Waard

Schilderij Anna Achmatova, door Nathan Altman, 1914
Hieronder: Museum Appartement Anna Achmatova, St. Petersburg

Geplaatst in Biografische notities | 2 reacties

HET STRAND AAN DE FINSE GOLF (BIOGRAFISCHE NOTITIES 5.1)

 

Meteen toen ik dit prachtige 19de eeuwse schilderij afgebeeld zag op de sociale media riep het voor mij de sterke herinnering op van dat ik daar geweest was. In het begin van de jaren tachtig en hoog in Rusland, aan de Finse Golf. Het is het strand van het plaatsje Komarovo, in de buurt waarvan de grote Russische dichteres Anna Achmatova begraven ligt.
Redelijk op afstand van Petersburg, waar zij meestal verbleef maar onderdeel van het Sovjet-beleid om haar zo ver mogelijk uit de openbaarheid te houden.
Ik was met mijn vrienden Kees Verheul (bekend slavist en begenadigd schrijver) en Cees Smit en hun vriendin Jenny op een reis naar Moskou en het toenmalige Leningrad (inmiddels alweer Sint Petersburg geheten) en wij maakten in een heel ouderwets en rammelend treintje met houten banken een geheime trip van zo’n klein uur richting de Finse grens, waar Achmatova’s graf zich bevindt op een enorme begraafplaats in een groot bos.
Waarom was onze tocht geheim?
De Sovjet Unie was in de nadagen van het langdurige bewind van Leonid Brezjnev (voor nu wel interessant te weten dat Brezjnev een Oekraiener was) en volstrekt wars van westerlingen. Daarom durfden wij in dat leuke treintje nauwelijks te praten met elkaar. Zonder dat vielen wij al genoeg op en het was dat Kees, met zijn vloeiende Russische spraak, de treinkaartjes voor ons had besteld, want als buitenlanders mochten wij helemaal niet reizen buiten de steden die ons reisdoel waren. De trein werd gebruikt voor plaatselijk verkeer, voornamelijk arbeiders.
Wij passeerden intussen wel de charmantste stationnetjes die, bij navraag van mij aan Kees, zulke namen droegen als Lentewindje of Appelbloesem.

Uitgestapt in Komarovo voelde het op het primitieve en verlaten stationnetje aan als het einde van het spoor, het einde van de wereld, eigenlijk. Het enige gebouw dat zich in de buurt bevond was een ook voor mij herkenbaar te lezen Apotheek en Kees stapte daar resoluut op af. De beide anderen wachtten buiten maar ik ging met hem mee de schaars bevoorraadde winkel in.
Er waren geen mensen in de zaak, behalve de apothecaresse zelf die een groot wit medisch schort droeg en zich over de toonbank voorover boog naar Kees die haar in het Russisch toesprak, kennelijk over hoe naar het kerkhof te moeten lopen, want ik hoorde meteen hoe zij haast fluisterend en op de toon van ‘ons kent ons’ iets zei in de trant van: ‘Achmatova zeker?’ Iets dat ik heel bijzonder vond, omdat ik wist dat vrijwel elke Rus het werk van Achmatova kende, ook al was het lang verboden geweest en niet verkrijgbaar. Dat daarover verstandhouding bestond tussen mijn vriend en de vriendelijke dame achter de toonbank met telraam (voor betalingen!) en weegschaal voelde heel vertrouwd aan.

Vervolgens begaven wij ons naar het kerkhof langs lange lanen van veelal berkenbomen, tot wij het graf eindelijk hadden gevonden. Bij onze komst waren er enkele andere mensen juist weggegaan, wat voor mij duidelijk maakte dat er nog regelmatig bezoek was. Ook de vele bloemen op het graf wezen daarop.
In de twintiger en dertiger jaren (de jaren van Stalin) mocht Achmatova niet meer publiceren en haar boeken waren uit de handel genomen. Haar eerste echtgenoot was door de Sovjets vermoord en hun enige zoon zat jarenlang in een strafkamp inSiberië. Het was het lot dat een  zeer groot deel van de bevolking trof. Niet voor niets dat Achmatova van een persoonlijk dichteres uitgroeide tot ‘een van de velen’: Ik ben uw stem, ik ben de warmte van uw adem, / ik ben het spiegelbeeld van uw gezicht.

Ik ben, als een rivier
door een hard tijdperk omgeleid.
 Ik kreeg een ander leven. In een nieuwe bedding
loopt nu de stroom, door een nieuw landschap
en ik herken mijn eigen oevers niet.
0, hoeveel schouwspelen heb ik gemist.
Mijn plaats bleef leeg terwijl het doek
opging en viel. Er waren zoveel vrienden
die ik niet eenmaal in mijn leven heb ontmoet
en zoveel steden met een silhouet
dat mij tot tranen toe had kunnen roeren.

Achmatova stierf op 5 maart 1966.
Kees Verheul promoveerde op een proefschrift over haar poëzie.
De vertalingen hierboven zijn van zijn hand. Op een speciale plek in zijn huis staat een heel bijzondere foto van Anna Achmatova, daarop zie je haar een zogenaamd ‘vogelnestje’ (ingewikkelde gymnastiekoefening) maken, terwijl ze al boven de zeventig is! Ik ben dol op die foto.

 

 

Nu heb ik hier wel zo mooi het strand van Komarovo getoond, althans, zoals mij dat in de herinnering voor de geest staat: totaal verlaten, sparren tot ver richting zee in het zand en winter, want januari, maar de details van dat verhaal komen pas later.

Schilder: Ivan Ivanovich Shiskin, 1823-1898
Tekst: Elly de Waard

Geplaatst in Biografische notities | 3 reacties